Anne Provoost werd als oudste van vier kinderen geboren op 26 juli 1964. Ze groeide op in Woesten, een heel klein dorpje in België. Als kind had ze weinig toegang tot boeken. Er was wel een dorpsbibliotheek, maar daar stonden voornamelijk de wat gedateerde boeken, zoals ‘De olijke tweeling’. Van bijvoorbeeld Annie M.G. Schmidt had ze in haar jonge jeugdjaren nog nooit gehoord. Als puber was Anne echt een schrijver: ze hield dagboeken bij en heeft nog zakken vol kattenbelletjes.* Op het meisjesinternaat waar ze zat, heerste een zwijgcultuur, dus communiceerde Anne met haar vriendinnen vooral via briefjes. Briefjes over vriendschap, ruzie en jaloezie. “We schreven elkaar van alles, zoals: “waarom kijk je naar mij niet meer om?””
Anne had veel plezier in het verwoorden van gedachten op papier en het was dan ook duidelijk dat ze iets met teksten wilde doen na haar middelbare school. Ze ging Germaanse filologie in Kortrijk en Leuven studeren. Anne: “Toen ik achttien was, beloofde ik aan mezelf dat ik zou stoppen met schrijven, omdat ik anders mijn universitaire studie niet zou halen. Deze ‘belofte’ was de laatste bladzijde die ik schreef in mijn dagboek. En ik heb woord gehouden tot en met het derde jaar van mijn studie.” Op de universiteit werd een verhalenwedstrijd ‘korte verhalen’ gehouden en een week voor die deadline werd Anne ziek. Op haar kamer stond een tikmachine, ze schreef een verhaal en won de wedstrijd. In 1990 verscheen haar eerste boek: ‘Mijn tante is een grindewal’.
Anne schrijft verhalen die knap in elkaar zitten. Het is geen simpel verhaaltje dat rustig van A naar B voortkabbelt. Het sterke punt van haar boeken is, dat ze vragen oproepen bij de lezer. Zo vraag je je bij ‘Mijn tante is een grindewal’ meteen al af wat voor meisje die Tara, het nichtje van Anna, is. Waarom gedraagt ze zich zo raar? Waarom heeft haar moeder zelfmoord gepleegd? Je moet voortdurend opletten welke aanwijzingen er in het verhaal worden gegeven voor het beantwoorden van jouw vragen. Gaandeweg krijg je vermoedens van wat er gebeurd zou kunnen zijn en dat maakt Annes boeken spannend en indrukwekkend.
Bijzonder aangrijpend is het boek ‘Vallen’. Je ziet hoe hoofdpersoon Lucas geleidelijk gefascineerd raakt door rechts-extremistische ideeën. Welke rol speelt zijn vriendinnetje van jaren geleden, Caitlin? Aan het begin van het boek weet je dat ze geen linkervoet heeft en de vraag die dan de hele tijd door het verhaal heen speelt, is: hoe is dat gekomen? Anne vindt dat er in een goed boek altijd evenwicht moet zijn: “Er moet een bepaalde mate van herkenning zijn. Je moet het gevoel hebben van: hé, dit gaat over mij, maar ook niet over mij. Dat evenwicht maakt een boek interessant.” Anne gebruikt ook bestaande verhalen om daar dan haar eigen draai aan te geven voor haar boeken. Dit doet ze bijvoorbeeld bij ‘De Roos en het Zwijn’ en ‘De arkvaarders’.Haar ‘De Roos en het Zwijn’ is een eigen variant op de klassieker ‘The beauty and the beast’ waarin het meisje Rosalena (de roos) onafhankelijk van haar vader probeert te worden en op zoek is naar liefde. In ‘De arkvaarders’ hervertelt Anne het bijbelverhaal over Noach.
Anne zet zich af tegen het idee dat schrijven allemaal vanzelf gaat. “Verhalen verzinnen vind ik heel leuk, maar het lastige is om ze op te schrijven.” Schrijven is voor Anne precisiewerk, maar een echt ambacht wordt het nooit. “Neem het ambacht ‘pottenbakken’, daarvan kun je zeggen: dat heb ik in de vingers. Ik heb nu vijf potten gebakken, dus nu kan ik zo die zesde bakken. Het schrijven werkt bij mij niet zo. Ik kan en wil ook niet zeggen: dat heb ik in de vingers. Ik schrijf niet volgens een concept. Ik verander juist telkens van ambacht en voel daardoor altijd veel onzekerheid; de ene keer bak ik een pot en de andere keer bouw ik een kast.” Anne wil nog graag veel boeken schrijven en “altijd het gevoel hebben dat ik van ambacht verander.”
Meer informatie over Anne vind je op haar website: www.anneprovoost.com